klanken
Korte klanken: a, e, o, u, i
Lange klanken: aa, ee, oo, uu
Twee teken klanken: ei, ij, ie, au, ou, oe, eu, ui, uw, ch, ng, nk
Drie teken klanken: aai, ooi, oei, auw, ouw
Vier teken klanken: eeuw, ieuw
Medeklinkers: b, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, r, s, t, v, w, z
vriendjeswoorden
Sommige medeklinkers zijn vriendjes van elkaar, daar mag niets tussen komen. Je hoort er soms iets tussen, maar dat schrijf je niet op.
rm rn rp rk rf rg lf lp lg lm lk
bijvoorbeeld: melk, berg, half, werp, hark,
cht-woorden
Hoor je een korte klank én een /g/-klank met een /t/,
dan gebruik je de twee teken klank –ch en schrijf je –cht,
behalve bij: ‘hij ligt’, ‘hij legt’ en ‘hij zegt’.
bijvoorbeeld: wacht, lucht, bocht, uitzicht
langer maken van woorden
Hoor je aan het einde van een woord een /t/-klank, dan moet je het woord langer maken. Je hoort dan of je een –t of een –d moet schrijven.
Hoor je aan het einde van een woord een /p/-klank, dan moet je het woord langer maken. Je hoort dan of je een –p of een –b moet schrijven.
bijvoorbeeld: kaart, paard, loop, web
de stomme klank
Hoor je de stomme klank, dan schrijf je meestal –e.
Hoor je –/luk/, dan schrijf je –lijk.
Hoor je –/ug/, dan schrijf je –ig.
bijvoorbeeld: groeien, beloof, moeilijk, zuinig
klankvoeten
Woorden worden verdeeld in klankvoeten door tussen de klanken te splitsen.
Een klankvoet kan gewoon of stom zijn.
Hoor je in een klankvoet een stomme klank, dan is die klankvoet stom.
bijvoorbeeld: genoeg, nieuwe, kasten, aardig
Hoor je aan het einde van een gewone klankvoet een medeklinker, twee teken klank, drie teken klank of vier teken klank, dan mag je schrijven wat je hoort.
Gebruik wel de andere regels.
bijvoorbeeld: werken, gezang, moeilijk, sneeuwen
tekendief
Hoor je aan het einde van een gewone klankvoet een lange klank,
dan streep je van die lange klank één teken weg,
bijvoorbeeld: tafel, grote, buren, lezen,
behalve aan het einde van een woord de /ee/, die blijft met zijn twee bijv.: zee
dubbelzetter
Hoor je aan het einde van een gewone klankvoet een korte klank,
dan verdubbel je de volgende medeklinker.
bijvoorbeeld: dikke, latten, muggen, bossen
de i-figuur
Hoor je aan het einde van een gewone klankvoet een /ie/-klank
én is de volgende klankvoet gewoon,
dan schrijf je –i,
bijvoorbeeld: figuur, piloot, rivier,
behalve als de gewone klankvoet eindigt op –ing bijv.: viering, en
bij ‘iemand’, ‘niemand’, ‘sieraad’, ‘dienaar’ en ‘kievit’.
de –tie woorden
Je hoort sie, maar je schrijft tie
bijvoorbeeld: vakantie, functie, recreatie, functie,
de –ge woorden
Je hoort sje, maar je schrijft ge
bijvoorbeeld: horloge, bagage, garage,
de –isch woordenJe hoort ies, maar je schrijft isch
bijvoorbeeld: technisch, historisch, praktisch, romantisch,
Geen opmerkingen:
Een reactie posten